Uyt
den Vierschaer geknipt
door
Th. van der Poel
Pieter
van Weetering
herbergier
van Het Wapen van Friesland van 1766-1805
Het is geenszins de bedoeling om
hier een biografie van Pieter van Weetering te geven. Twee opvallende
gebeurtenissen uit zijn Hillegomse tijd, die hem in contact brachten met de
justitie, zijn interessant genoeg om ze even voor het voetlicht te halen. Zij
geven bovendien een aardig beeld van bepaalde facetten uit het dagelijks leven
in de 18e eeuw. Op 22 februari 1766 kocht Pieter van Weetering (ook geschreven
als: Wetering) van Ruth Gerritse (ook: Geers) de herberg daar uithangt het
Wapen van Vriesland met een paardestal en daarnaast nog een nieuwe stal. Van de
koopsom ad f 4000 betaalde hij f 2000 contant en de rest leende hij van de
verkoper. Ruth Gerritse woonde naast de herberg. Zijn huis was hiervan
gescheiden door een poortje. Deze uitgang van het huis zal hij ten eeuwigen
dage behouden.
Wie was Pieter van Wetering ?
Pieter was geboren aan de Oude
Wetering als zoon van Dirk Willemsz. van Wetering en Neeltje Dirksdr. van der
Horst. Hij was op 10 november 1755 in Alkemade getrouwd met Maria Gildenhuyzen,
de dochter van Pieter Gildenhuyzen, herbergier van het Rechthuis aldaar. Pieter
van Wetering was een telg uit een zeer gerespecteerde, katholieke familie, die
vanaf 1628 eigenaar was van de houtzaagmolens aan de Braassemermeer, een zeer
vermogend geslacht van houtkopers. ( Kanttekening Jan van Wetering: Dit is nog niet bewezen ! )
Hoe hij in Hillegom belandde
laat zich gemakkelijk raden. Hij was namelijk een broer van Willem van
Weetering, die tot 1776 pastoor van Hillegom en Vogelenzang was. Pieter woonde nauwelijks anderhalf jaar in
Hillegom toen hij op een nogal stuntelige manier in aanraking kwam met de
Vierschaar.
strandvondsten
In november 1767 was er een
schip vergaan voor de kust bij Petten. In de kustplaatsen kwam in die tijd het
beroep van schilper of schulper veel
voor. Met een schilpkar werden de schelpen aan het strand tussen Noordwijk aan
Zee en Zandvoort verzameld. Deze schulpers waren bij uitstek de personen die
wel eens wat vonden ‘tussen de schelpen’. Men was verplicht deze goederen aan
te geven bij de strandvonder. Daarvoor werd dan bergloon betaald. Dirk
Duivenvoorde (Noordwijkerhout), Lambert van Borgonje (Ruige Hoek), Simon
Paardekooper (bij de kapel van Langeveld), Leendert Heemskerk (Noordwijkerhout)
en Hendrik Wesselaar (‘Kromme Heyn’) hadden wat goederen gevonden en het bij
zich gehouden: lapjes ‘chits’ (= bedrukt laken), een oude zwarte, gebloemde
trijpte of fluwelen broek, een oud blauw hemd, een bundel van katoen, enz.
Allemaal goederen van weinig waarde, zouden wij denken. Zo dacht ook de vrouw
van Dirk Duivenvoorde er over die sigh moeylijk toonde dat hij zulke voddens
thuis bragt, zodat Dirk deze des anderen daags weeder aan het strand neer
gesmeten heeft. Maar hij was niet de enige die wat meenam. Niet aangemeld bij
de strandvonder, dus men was in overtreding!
Een duur borreltje
Dirk Duivenvoorde, die wel het
meeste spul gevonden had, bood de ‘dienaren van justitie’ toen die hem
almenakken brachten, een glas bittere jenever aan. Dat had hij beter niet
kunnen doen. De heren verdachten hem er van dat hij de fles aan het strand had
gevonden, want de inhoud smaakte naar het vat. Dirk beweerde dat hij niet wist
waar die bittere jenever gehaald was, omdat hij zich niet met het huishouden
bemoeide. Later zou hij voor de Vierschaar bekennen dat hij inderdaad een fles
tussen zijn schelpen gevonden had.
Wat heeft de hospes van ‘Het
Wapen van Vriesland’ met dit alles te maken?
Pieter had gehoord dat er
strandvondsten te koop waren en was naar Noordwijkerhout gegaan. Hij had voor f
46 van diverse schulpers lapjes ‘chits’ en een lapje ‘cattoen’ gekocht. Thuis
gekomen zag hij dat sommige goederen gescheurd waren en dat de broek op
verschillende plaatsen gestopt en vol gaten zat. Het was absoluut geen f 46
waard.
Mede op aanraden van zijn vrouw,
die het niet vertrouwde, bracht Pieter van Wetering de goederen terug naar de
verkopers. Hij beweerde dat hij geen geld teruggevraagd had. Daarvan waren
getuigen. Pieter was namelijk in gezelschap geweest van Louweris Moerkerken,
tuinder op Weeresteijn en daggelder ‘Dikke’ Louw (Zeestraten), die dat konden
bevestigen.
De herbergier werd gedagvaard.
Hem werd ten laste gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan het kopen van
verscheidene van het zeestrand geroofde goederen.
Het V.O.C.-schip
Inmiddels was bekend geworden dat
het vergane schip voer voor de Verenigde Oostindische Compagnie. Dat zou voor
twee van de genoemde schulpers nog verstrekkende gevolgen hebben. Er kwam een
missive van het Hof van Holland bij de Vierschaar binnen waarin door de
Procureur Generaal bevolen werd om de van strandroof beschuldigde heren Lambert
van Borgonje en Hendrik Wesselaar te doen brengen op de voorpoorte van den Hove
om aldaar vastgezet en berecht te worden. Desnoods zou de drossaart zelf met
assistentie de heren komen afhalen.
Wat een heisa voor een paar
lapjes stof!
De achtergrond hiervan was dat
wettelijk geregeld was dat elke diefstal bij de V.O.C. berecht diende te worden
voor het Hof van Holland.
Protest van Baljuw Testart
Baljuw Testart en de Welgeboren
Mannen vonden het allemaal wat over-dreven en weigerden akkoord te gaan met het
voorstel van het Hof. Wel werd een afspraak gemaakt met de stad Leiden om de
twee voorlopig over te brengen naar de gevangenis aldaar, het ’s Gravenstein.
De Staten van Holland en
Westvriesland werden ingeschakeld. Er volgt een brief van 2 maart 1768 aan
Baljuw en Welgeboren Mannen. Hierin wordt verontwaardigd gereageerd op de
weerbarstige houding van de mannen van de Vierschaar die zig verbeelden tot de
judicatuure (= het rechtspreken) over
de voornoemde persoonen bevoegd te zijn.
Zij verzoeken de Edele Groot
Mogenden Staten van Holland er op toe te zien dat de obstakels uit de weg
worden geruimd en dat het recht om delinquenten van strandroof te berechten bij
de Hooge Overigheid zal blijven.
Ondertussen zijn ook Pieter van
Wetering en Leendert Heemskerk nog een keer gedagvaard. Leendert had het lijk
van een dode man op het strand gevonden en het met toestemming doen begraven.
Bovendien had hij ook goederen mee naar huis genomen.
Zij ontspringen min of meer de
dans. Ik elk geval worden zij niet in de gevangenis geplaatst.
Antwoord van Mr. Elbert
Testart
Het antwoord van de Vierschaar
is waarschijnlijk een juridisch juweeltje. In 97 gedrukte pagina’s weet de
Baljuw van Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom en Voorhout, Mr. Elbert Testart,
aan te tonen dat het berechten van de twee gevangenen terecht wordt gedaan door
de lokale Vierschaar. In dit lange betoog gaat hij heel ver terug in de
geschiedenis om zijn gelijk te bewijzen. De reden waarom dit als gedrukt
document bewaard gebleven is, zal wel te maken hebben met de jurisprudentie die
er uit voortvloeide.
De twee gevangenen worden op 21
oktober 1768 ontslagen uit de gevangenis, weliswaar onder belofte dat zij zich
te allen tijde beschikbaar moeten stellen om, indien gewenst, voor het gerecht
te verschijnen.
Bijna een jaar later wordt door
de baljuw een akte van onvermogen voor de twee ex-gevangenen afgegeven. Zij
blijken dus niet in staat te zijn de kosten van detentie te kunnen betalen.
Terug naar het Wapen van
Friesland.
Het volgende proces is van een
geheel andere orde. Het betreft de moeilijke gezinssituatie waarover Maria zich
beklaagde voor Schout en Schepenen. Echtscheiding was in de 18e eeuw nagenoeg
taboe, zeker wanneer het huwelijk bevestigd was door de katholieke kerk. Het
probleem werd niet in de Vierschaar, maar voor de plaatselijke Schepenbank behandeld.
Daar de kastelein in het toen nog kleine dorp ongetwijfeld een bekende
medeburger geweest moet zijn, zullen de details zeker wel breed uitgemeten over
straat gerold zijn.
Huwelijksperikelen
Op 10 november 1773 verscheen
Maria Gildenhuyzen voor de schepenbank
van Hillegom met het verzoek om zich metterwoon van haar man te
absenteren. Scheiding van tafel en bed dus. Zij verklaarde dat zij het ongeluk
heeft van reeds sedert geruime tijd in uiterste onmin en onenigheid met haar
man te leven en dat zij alle mogelijke kleinagting, versmading en mishandeling
moet ondergaan. Hoe zeer zij ook van tijd tot tijd alles heeft aangewend om
zijn genegenheid te winnen en zijn gedrag te doen veranderen, zulks heeft egter
geen het minste effect op hem te weeg gebragt. Integendeel! Het samenleven met
hem is steeds ondragelijker en zelfs gevaarlijk geworden.
Pieter van Wetering wordt als
gearresteerde voor de rechtbank gedaagd. Hij bekende dat hij sinds 1755 met
Maria is getrouwd en eist een kopie van de door zijn vrouw geuite
beschuldigingen.
Op haar beurt herhaalde Maria
nog eens dat zij tot haar innigste leedwezen al kort daarna heeft moeten
ondervinden dat denzelve haaren man, hoezeer zij hem altoos de teederste liefde
en affectie betoonde, haar nogtans met veele kleinagting en op een imperieuse
wijze doorgaans heeft bejeegend.
Dat zijn de feiten!
Kindersterfte
Toen Pieter van Wetering in 1766
Het Wapen van Friesland kocht waren er van de negen aan de Oude-Wetering
geboren kinderen nog vijf in leven: Willem (9½ jaar), Marijtje (7), Gerrit (6),
Hendrik (4) en Dirkje (1). Een akte van indemniteit van de Roomsche Armmeesters
van de Oude en Nieuwe Weteringe
vergezelde het gezin naar Hillegom. Zo’n akte hield in dat, indien het
gezin tot armoede zou vervallen, dit niet ten laste van Hillegom zou komen,
maar dat zij in dat geval ondersteuning en alimentatie van de Roomsche
Armmeesters van de Oudeweteringe zouden genieten.
Tussen 1766 en 1773 werden in
Hillegom nog eens zes kinderen geboren, waarvan de laatste op 16 februari 1773.
Opvallend is dat dit kind in Sassenheim werd gedoopt en niet in de parochiekerk
in Vogelenzang, waar ‘heeroom’ Willem nog steeds pastoor was. Had dit misschien
te maken met de spanningen in het huwelijk?
Van de 15 kinderen waren er dus
nog zeven in leven, waarvan sommige nog jong en teeder, zo beweerde moeder
Maria Gildenhuijzen.
Acht kinderen stierven vóór 1773
op zeer jonge leeftijd.
Het verhaal krijgt echter nog
een dramatisch vervolg
Scheiding van tafel en bed.
Schout en Schepenen van Hillegom
hebben na deliberatie toegestemd in een provisioneele (= voorlopige) separatie
van tafel, bed, bijeenwooninge en goederen tussen de hospes van Het Wapen van
Friesland en zijn huisvrouw. Tevens stelde de schepenbank vast dat Pieter aan
zijn vrouw voor haar onderhoud f 300 per jaar zou betalen en voor de educatie
en opvoeding van hun kinderen f 500. Verder werd toegestaan dat zij haar kleren
en sieraden mocht meenemen.
Het bleek inderdaad een
voorlopige scheiding, dat is wel zeker. De slaapkamerdeur bleef namelijk behoorlijk op een kier staan. Er
zouden na de provisionele scheiding nog drie kinderen geboren worden: Kornelia
(1774), Willem (1776) en Nicolaas (1778). In zijn testament in 1792 voor
notaris Dolléman te Heemstede benoemde Pieter van Wetering zijn vijf kinderen
tot zijn erfgenamen: Marijtje, Gerrit, Hendrik, Jannetje en Willem. Van de 18
kinderen waren er toen dus nog maar vijf in leven!
Dertien kinderen uit één gezin
die op zo’n jonge leeftijd overlijden. Onvoorstelbaar!
Op 24 april 1806 verkocht Pieter
de herberg ‘Het Wapen van Vriesland’ voor f 6000 aan Abraham Maaskant
Pastoor Willem van Wetering
Tot slot nog iets over de
pastoor van Hillegom en Vogelenzang, Willem Dirksz van Wetering, de broer van
de herbergier. Ongetwijfeld heeft hij een belangrijke functie gehad in de
bovengenoemde wederwaardigheden van de familie.
Op 15 mei 1776 werd hij benoemd
tot pastoor van de parochie, waar hij geboren was, Roelofarendsveen. Een
verhaal apart.
In Roelofarendsveen was pastoor
Jacobus du Pré de parochieherder. Hij was priester van de Oud-Katholieke kerk.
Diens strenge geloofsopvatting stuitten veel‘ Veenders’ tegen de borst. In
groten getale meden zij de kerkdiensten en deden hun kerkelijke plichten in de
naburige dorpen Rijnsaterwoude en Rijpwetering. Op 30 januari 1776 brak er
brand uit in de pastorie. Volgens een ooggetuigenverslag staken de ingezetenen
geen hand uit, ja, sommige stonden op hun muilen uit een lange pijp te roken en
waaren verheugd. Pastoor du Pré kwam jammerlijk om bij die brand. Maar ook de
doop- en trouwboeken gingen verloren. Dit is vooral vervelend voor genealogen,
omdat het vermoeden gerechtvaardigd is dat deze registers hier, evenals in
Rijpwetering/Oud-Ade, al in een vroeg stadium zijn bijgehouden.
De hoge kosten voor het herstel
van de pastorie en het uitermate gering aantal volgelingen deed de bisschop van
de Oud-Katholieke kerk besluiten om in de parochie van Roelofarendsveen geen
opvolger voor pasoor du Pré te benoemen. Zo kon het gebeuren dat de
parochiezoon Willem van Wetering de eerste katholieke pastoor werd na een
roerige (‘jansenistische’) periode.
Zijn pastoraat aldaar heeft niet
lang geduurd. Hij overleed op 11 april 1781 en werd te Rijnsaterwoude in de
hervormde kerk begraven.