Voor veel van de gegevens met betrekking tot de familie Makkinje en voor het onderstaande historische relaas ben ik dank verschuldigd aan mevrouw Anneke Blom, de weduwe van de heer Aalt Makkinje die mij de kans heeft gegeven om de gegevens die haar man heeft verzameld te bewerken en zodoende voor geïnteresseerden toegangbaar te maken.

MAKKINJE...?? Hoe schrijf je dat??”, door Aalt Makkinje

Ongetwijfeld hebt U die vraag ook reeds honderden malen mogen beantwoorden. U kent het ongetwijfeld: je staat voortdurend tegenover iedereen je naam uitgebreid te spellen en dan hoop je maar, dat je naam goed overkomt; de verbasteringen zijn legio. Vervolgens valt het op dat je familienaam maar heel weinig voorkomt en dan wil je weten, waar die naam eigenlijk vandaan komt. Op school waren de vakken geschiedenis en aardrijks­kunde niet bepaald gezegend met mijn volle belangstelling en U kunt zich voorstellen dat ik met opgewekte tegenzin aan het karwei ben begonnen je vraagt eens hier, je vraagt eens daar, totdat je de figuur tegenkomt, die je attent maakt op de gemeente-, en rijksarchieven, waar per gemeente of per pro­vincie de gegevens over alle personen uit die gemeente of pro­vincie zijn opgeslagen; ook liggen daar de kopieën van de ker­kelijke registers en al zoekende komt dan de belangstelling, die uiteindelijk leidde tot dit boekwerkje Veel dank ben ik verschuldigd aan Niek Makkinje uit Lelystad en André Makkinje uit Lage Vuursche voor hun bijdrage en uiter­aard ook aan degenen, die de moeite genomen hebben mijn vragenlijst in te vullen. Doordat, jammer genoeg, een klein aantal Makkinje’s de lijst niet terugzond, geeft de stamboom dus geen compleet overzicht van alle huidige gezinnen met de naam Makkinje. Het zoeken in de archieven is in het begin betrekkelijk gemak­kelijk, want inderdaad: zoveel Makkinje’s zijn er echt niet. In de alfabetische klappers van de diverse archieven val je op door eenzaamheid. Uitgaande van mijn eigen familie, leidde het spoor eerst naar Muiden en vervolgens naar Huizen. Door de betrekkelijke honkvastheid van de Makkinje’s is hun spoor terug tot 1811 (de invoering van de bevolkingsboekhouding) redelijk vlot te volgen, dan pas wordt het moeilijker: het onderwijs stond op een laag pitje en er is vóór die tijd geen sprake meer van een geordende bevolkingsadministratie, maar van het opschrijven van gegevens (geboorte, huwelijk, overlijden) door goedwillende, vaak nauwelijks de schrijfkunst machtig zijnde dienaren der kerk, die een naam (voornaam of  “fami­lienaam”) meestal eenvoudig neerschreven, zoals zij hem verstonden. Indien die gegevens bewaard zijn gebleven, en gelukkig zijn dat er toch nog heel wat, wordt het een tijdrovende bezigheid om jouw familie uit de brei van namen te vissen en wat onze naam betreft, lukte dat tot ongeveer 1740: dan zijn er in onze familie geen familienamen meer, maar bedient men zich van patroniemen: de voornaam van de vader is dan de “achternaam” van het kind.

Uit Huizen zijn van vóór ±1685 jammer genoeg geen doopregisters enz. bekend of bewaard gebleven en het zal dan ook wel altijd een raadsel blijven, waarom Andries Andriessen en Cor­nelia Gerrits na 1738 plotseling de familienaam Makkinje aannemen­. Al doende raak je natuurlijk ook een beetje geïnteresseerd in de tijd en omstandigheden, waarin je voorouders leefden en dan leer je, dat het Gooi in de achtste eeuw werd bezocht door de prediker Willibrord en dat Huizen in de 11-de eeuw ontstond als een landbouwnederzetting.

In de 10-de eeuw behoorde Nardingerland (ook wel Naerdinckland genoemd) aan graaf Wichman II van Hamalant,  die overal bezittingen in eigendom of in leen van de Duitse keizer had. Deze graaf had alleen dochters een van  deze dochters, Luitgarde, was een zeer vrome jonkvrouw, die haar leven aan God wilde wij den; papa stichtte voor  haar een klooster op de Elterberg bij Emmerich, waarvan zij de eerste abdis werd. Om ervoor te zorgen, dat het  klooster in eigen onderhoud kon voorzien, schonk graaf Wichman een deel van zijn bezittin­gen, waaronder  Nardingerland, aan het “Jufferenstift”. Deze Schenking werd op 29 Juni 968 bevestigd door keizer Otto I. Zoveel  bezit wekt afgunst en dus waren er vele anderen, die met een scheel oog naar Nardingerland keken; het viel de  abdissen van het stift niet gemakkelijk hun gezag in Nardingerland te doen gelden: hun bezit werd op den duur  van alle kanten bedreigd: de bisschop van Utrecht steunde zijn mensen, als ze van de moerassige gronden langs  de Eem wilden opschuiven naar hoger liggend gebied; de door Vondel’s tragedie bekende Gijs­brecht van Amstel en zijn opvolgers drongen van het noorden uit binnen; de graven van Holland hadden ook belangstelling. Uiteindelijk won graaf Floris V van Holland de strijd. Hij dwong in 1280 abdis Godelinde bijna alle rechten die haar  in Nardingerland toekwamen aan hem over te dragen tegen en som ineens en een eeuwigdurende pacht. Deze oude naam raakte daarna in vergetelheid en men sprak naar Hollands gebruik van “Gooiland” (Godelinde’s land ?). De abdis van Elten had zich echter het recht voorbehouden in Gooiland de koptiende te innen. De koptiende was een “vergoeding”, die men moest betalen na het in bezit nemen van grond als bouwland voor persoonlijk gebruik. Men was 16 kop (van 0,78 liter, dus in totaal bijna 12,5 liter) per morgen land (d.i. 9765 m2, bijna 100 x 100 m) verschuldigd. Zij besteedde het innen uit aan een leenman en deze stuurde hiertoe iedere winter tussen Kerstmis en Driekoningen zijn mannen naar elk van de dorpen om zijn deel van het gedorste graan op te halen. 

Floris V schakelde in 1285 ook de Heer van Aemstel uit en daarmee werd zijn gezag in ons gewest bevestigd. Er was echter onrust onder de edelen, die zich tegen het toe­nemen van de grafelijke macht verzetten: dit leidde tot het gevangennemen van de graaf; in 1296 werd hij in de buurt van Muiderberg vermoord, toen de dorpelingen kwamen opzetten hem te bevrijden.

Het oude Naarden werd van twee kanten bedreigd: ten eerste sloeg de Zuiderzee bij zware najaarsstormen stukken land weg, waarbij de bewoners er ternauwernood in slaagden het water te keren; ten tweede was de ligging van Gooiland als grensge­west van Holland tegen het Utrechtse aan ook niet ideaal. Een familietwist in het Hollandse gravenhuis, waarin de edelen de ene partij steunden en de opkomende burgerij uit eigen belang voor de andere koos. speelde daarin een rol. Het resulteerde in een burgeroorlog die ook oversloeg naar de andere gewesten; Naarden stond aan de kant van de Kabeljauwen. Tijdens­  deze strijd drong op 13 mei 1350 een Stichtse bende Gooiland binnen: Naarden werd grondig geplunderd en platgebrand. Graaf WiIlem V greep onmiddellijk in en wees de verdreven stedelingen een andere plek aan: op een uitloper van de Gooise heuvels tussen het Naardermeer en de Zuiderzee: de bevolking zou daar geen last hebben van hoogwater en tevens kon de ommuurde stad de doorgang tussen water en moeras naar het hart van Holland afsluiten. Alhoewel alle omwonenden werden verplicht om mee te helpen bij de bouw, wisten vele slimmeriken­ zich daaraan te onttrekken. Het Gooi vormde tot ongeveer 1400 één kerspel, Naardingerland, waartoe ook Huizen behoorde. langzamerhand scheidden de daarbinnen gelegen gehuchten zich af van Naarden. Dat gebeurde in Huizen in 1409, toen de kapel parochiekerk werd. Deze kapel dateerde waarschijnlijk uit de tiende eeuw en stond op de plaats van de huidige oude kerk. 

De oudste vermelding van Huizen is, voorzover bekend, van 1382. In een aantekening betreffende grafelijke rechtszaken wordt een afgevaardigde ‘van des dorps weghen van Huussem genoemd, naast vertegenwoordigers uit Blaerkom en Hilpher­sum. De naam zou verband houden met het feit, dat men er in ste­nen onderkomens woonde, ‘huizen’, in plaats van de toen gebruikelijke plaggenhutten. Het leven van de boeren in de stad en de dorpen ontwikkelde zich voorspoedig, hetgeen ook tot uitdrukking kwam in de groei van het inwonertal. Hun rechten als erfgooiers werden na een twist vastgelegd door de landsheer in de ‘schaarbrief  van 1404.  In 1421 wordt dan een eigen schout aangesteld. Omstreeks het midden van de eeuw woonden er ongeveer 5500 mensen in Gooiland, waarvan meer dan de helft in Naarden. Het ging de mensen over het algemeen goed. totdat een nieuwe ramp het grensgewest trof: in december 1481 drong wederom een Stichtse bende het Gooi binnen. Met een list kwamen ze in de stad Naarden waar 41 van hen vervolgens moordend en plunderend door de straten trokken; ook de omliggende dorpen moesten het ontgelden (Honderden mensen vluchtten naar veiliger oorden). Zeker de helft van de woningen was platgebrand. Omstreeks 1570 heerste er opnieuw onrust binnen de muren van Naarden: de regerende burgemeesters stuitten op verzet bij het lagere volk. Eén van de burgemeesters verliet met de schout de stad. Er werden geuzen binnengelaten. Het veel te kleine garnizoen bleek onbetrouwbaar, en dat, terwijl een Spaanse legermacht in aantocht was. Bevelhebber Don Frederik sloeg nabij Bussum zijn kamp op. Hij wist dat rebellen de stad beheersten en zag hoe ze op de muren spottende gebaren maakten. Toen schepen Gerrit Pieter Aertsen en de rector van de ‘Latijnse school Lambertus Hortensius de Turfpoort uit kwa­men en om genade wilden smeken werden ze bruut teruggewezen: de stad verdiende een gevoelige straf, andere steden ten voorbeeld. Op 1december 1572 drongen de Spanjaarden onder leiding van overste Juliano Romero zonder veel moeite Naarden bin­nen. De mannen voorzover niet bijtijds gevlucht werden in het stadhuis aan de Turfpoortstraat bijeengedreven en daar vermoord. Daarna trokken de soldaten plunderend en brand­stichtend alle straten door, gevolgd door koopvrouwen, die de stad overnamen. De volgende dag was Naarden één ruïne met rokende puinhopen en honderden wezen.

De oude stad Naarden van 1350 had een stratenplan met onge­veer loodrecht op elkaar staande wegen en een met het koor op het oosten gerichte kerk in het midden; daaromheen een muur, poorten, torens en een gracht. Na de ramp van 1572 werd een moderne, aan de noordzijde vergrote vesting gebouwd, voorzien van bastions. Aan de noordzijde werd de gracht binnen de omwalling getrokken, met een poterne (een overkluisde doorvaart) naar de toenma­lige zeehaven.

In 1580 ging de toenmalige pastoor van Huizen over tot het Protestantisme, gevolgd door vrijwel de gehele bevolking. Sindsdien kreeg Huizen een streng orthodox conservatief karakter, dit in tegenstelling tot de overige Gooise gemeenten, die een Rooms-katholieke meerderheid behielden. De kleder­dracht bleef hier eveneens langer dan elders bewaard, ook al dateert de Huizer klederdracht van nu pas van het einde der 9de eeuw. De  Gereformeerde Gemeente van Huizen was eerst verenigd met die van Blaricum. De eerste predikant van deze gemeente werd beroepen in 1595. Reeds in 1605 scheidde Blaricum zich af om een zelfstandige gemeente te worden. In het midden van de vorige eeuw kwam de klederdracht nog overeen met die van Blaricum en Laren. Daarna versoberde deze en jak en rok werden stemmiger van kleur. De grote witte muts bleef een opvallend onderdeel. Bij mannen en kinderen verdween echter de klederdracht geheel, terwijl jonge vrou­wen er ook geen belangstelling meer voor hebben. Men vindt in Huizen nog enige oude boerderijen en een paar ha1s- en  trapgevels. De Hervormde kerk staat op een hoog ommuurd kerkhof en heeft een toren uit 1409. In 1632 telde Huizen 136 huizen en een eeuw later waren dat er 285, een forse groei vergeleken met Laren en Blaricum. Jammer genoeg heb ik nog geen kaarten kunnen vinden, waarop de ligging van die huizen staat aangegeven. In 1647 bestond er te Huizen al een Waterlandse Doopsgezinde Gemeente, die aanvankelijk een groot aantal lidmaten kende, maar in de loop der jaren sterk achteruit ging. Huizen vormde een rechtsgebied met een eigen gerecht, gaar­der en gequalificeerde. De vesting werd onder de oorlogsdreiging rond 1670 verbe­terd. In het rampjaar 1672 werd de stad echter niet verdedigd: de Fransen werden zonder slag of stoot binnengelaten. De verbe­tering van de vestingwerken leek onvoldoende en het garnizoen veel te klein. In het doopboek van Durgerdam vindt men op mededeling: “is gedoopt het kint van Huybert Ebben en Jannitje Cornelis, beijde hier gevlucht van Huysen en genaamt Aaltje.”

Toen de Franse bezetters vertrokken waren, greep stadhouder Willem III in: hij zorgde er voor, dat er een plan werd gemaakt voor de bouw van een moderne vesting met dubbele omwalling en ravelijnen (eilanden) in de binnengracht vóór de rechte muurdelen. De bastions werden groot en zwaar uitgevoerd, zodat ze geschikt waren voor het plaatsen van kanonnen erbovenop en in de gangen eronder. Er werden slechts twee toegangen gehandhaafd: de Amsterdamse en de Utrechtse poort. 

Na de afsluiting van de haven van Naarden in 1683 begon de visserij in Huizen zich uit te breiden. De landbouw was echter tot in de l8de eeuw de belangrijkste bron van inkomsten: de teelt van rogge, boekweit en rapen. Verder waren er, net als elders in het Gooi, weverijen en spinne­rijen. Pas op de derde plaats kwam de visserij, die sindsdien echter snel in betekenis toenam. Een probleem vormde lang het ontbreken van een haven. De oever van de Zuiderzee liep langs de hele kust langzaam in zee: men kon bijna een half uur in zee lopen zonder verder natter te worden dan tot aan het middel. De schepen werden afgemeerd op de rede van Huizen, een zandbank voor de kust: de schippers waadden door het water naar hun schuit of ze werden daarheen gebracht met paard en wagen. Ook de vis werd met paard en wagen van de schepen gehaald ‘en naar de wal gebracht om uitgevent te worden of te worden afgeleverd aan één van de vele rokerijen.

In grote delen van het land was de bevolking ontevreden over het bewind van stadhouder Willem V. Men had van hem een drastisch ingrijpen verwacht in de misstanden, die voortwoekerden rond en in de corrupte regentenklieken. Het verzet liep uit op de aaneensluiting van de Patriotten, die democratisering eisten en zich bewapenden. Huizen had zulk een vrijcorps onder de naam ‘Nooit veiliger dan gewapend’. In Naarden werd een man aan het gerecht overgeleverd, die “Oranje Boven” had geroepen. Prins WiIlem raakte in paniek en vluchtte naar Nijmegen. Zijn kordate vrouw Wilhelmina begaf zich naar Den Haag om orde op zaken te stellen, maar werd bij Goejanverwellesluis tegengehouden. Haar broer, koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen, besloot haar te hulp te komen en zond een leger van 20.000 man. Op maandag 17 december 1787 kwam de derde divisie in het Gooi aan. Naarden toonde zich vastberaden en sloot de poor­ten. De dorpsbewoners droegen de last van inkwartiering en meestal niet betaalde gedwongen leveranties. Na tien dagen verzet zag de magistraat van de stad in, dat volhouden zinloos was: een troepenmacht van 4000 Pruisen trok er binnen. De beweging van de patriotten was onderdrukt, de grieven waren echter niet weggenomen. De ontevredenheid met het bestaande bewind was eerder vergroot dan verkleind, bovendien wekte de uiterst trage afwikkeling van de schadeclaims na het vertrek van de Pruisische troepen de woede op van de bevolking. De regering in Den Haag had (ook toen al) geldgebrek. De besturen van stad en dorpen zaten klein, want zij hadden tegen hoge rente moeten lenen om de bevolking alvast iets te kunnen uitbetalen. Naarden alleen al maakte aanspraak op een bedrag, gelijk aan viermaal de uitgaven in een normaal jaar. De lasten drukten zwaar, dit temeer, doordat de weverij in de stad in verval was geraakt, hetgeen ook de spinners in de dorpen trof. De boeren klaagden over prins Willem, die (ten onrechte) het monopolie van de jacht in Gooiland opeiste, maar niets deed om de wildstand binnen de perken te houden: het gewas van de boeren werd opgevreten door het wild. 

Op 19 januari 1795 bereikten Franse troepen het Gooi. Zij werden begroet als bevrijders. In Naarden liet de kerkenraad van een monument voor WiIlem III het hoofd afhakken. De Hilversummers dansten rond een vrijheidsboom op de Kerkbrink. Het zag er allemaal zo rooskleurig uit in januari 1795. De oude regenten waren vervangen door nieuwe mannen. Die van Hil­versum werden op slag populair, want zij zetten vaten bier op schragen rond de Kerkbrink, waaruit een ieder gratis kon tappen. Er wordt gemeld, dat de echte drinkebroers op hun rug onder de kraantjes lagen en zich zo lieten vollopen. Weldra kwam de terugslag. Er volgden inkwartiering en gedwongen leveranties. De Fransen betaalden hun aankopen met papiergeld, assignaten, die al spoedig waardeloos bleken. De schade liep in stad en dorpen hoog op. De boeren kwamen de slag wel te boven, doordat de prijzen voor hun producten flink stegen. Zij verdienden onder meer aan het verbouwen van tabak. De kwaliteit was  slecht, maar het blad vond toch kopers, want de prijs van de import liep in de steden op tot 25 gulden per pond. Naarden was er slecht aan toe: er werkten nog maar enkele weefgetouwen; de lijnbanen kregen geen opdrachten meer van de marine; een derde van de bevolking was vertrokken wegens gebrek aan bestaansmogelijkheden. Van de blijvers was de helft armlastig. In 1795 schreef men over het dorp: “Van dit dorp mag met recht gezegd worden, dat het één der voornaamsten van het vermaaklijk Gooiland is.... Het ligt voords alleraange­naamst...De huizen staan er in geen bepaalde roojing; elk heeft er zijn bebouwden grond of akker bij, zodat het graan en andere landvruchten er als tussen de huizen ingroeien; bij dit dorp behoort voorts eene ongemeen groote Meente. Die ‘Meente’ speelt in de nieuwste historie van de gemeente een uiterst bepalende rol

Nadat Napoleon was verslagen namen van Hagendoorn en de zijnen op 20 november 1813 de vorming van een voorlopige regering op zich. De prins van Oranje landde in Scheveningen. Op 24 november arriveerden Kozakken in Amsterdam, de 27ste verlieten de Fransen Utrecht; in Naarden bleven zij. Generaal Kraijenhoff vormde een legertje, met de bedoeling de stad in te sluiten en tot overgave te dwingen. Hij stelde het samen uit Pruisen, Kozakken, schutters uit Amsterdam en de Gooise boerenlandstorm. Een aanval op de vesting bleek onmogelijk want er was geen geschut en slechts een beperkt aantal geweren. De bezetters hadden vrij baan bij hun uitval­len. Zij kapten de omgeving kaal en haalden leeftocht uit omliggende boerderijen. In de vesting bevonden zich voldoende kanonnen met munitie om hun rooftochten te dekken. De Gooise landstormers verzamelden de kogels als aandenken. Het viel de Fransen op den duur niet mee om zich te handhaven in de strenge winter: er heerste gebrek binnen de vesting. Daarom werden alle armlastigen buiten de poorten gezet. In februari 1814 konden de belegeraars kogels en granaten afvu­ren, maar pas in april zou een intensieve beschieting beginnen. Toch duurde het nog tot 7 mei, eer de Fransen de witte vlag hezen.

De Franse tijd is rampzalig geweest voor Naarden: van de oude nijverheid was niets over. Tientallen huizen werden afgebro­ken, want er waren geen bewoners voor te vinden en het puin bracht tenminste nog wat geld op. De weverij bloeide nu in Hilversum en Laren, waar men wollen en katoenen stoffen en tapijten maakte. 

De bevolking in de dorpen groeide sneller dan tevoren, dit mede door de daling van het sterftecijfer: meer hygiëne bij de bevallingen en toepassing van de koepokinenting. Het aantal inwoners van het Gooi steeg van 10.000 tot 15.000. De mensen vonden hun bestaan in landbouw, veeteelt, zandgraverij (zand dat o.a. gebruikt werd voor dijken en wegen) en weverij. De toename van het aantal inwoners dwong de boeren tot uitbrei­den van het akkerland. Zij ontgonnen stroken heide aan de randen van de engen, de bouwlanden rond de dorpen: een moeizaam en traag verlopend werk, want er moest diep gespit worden om de oerbank te doorbreken. Wie dit niet kon of wilde legde zich toe op het stropen van patrijzen en konijnen. De opbrengst van de nieuwe akkers viel tegen: het ontbrak de boeren aan voldoende mest. Zij brachten het aantal koeien en schapen in overeenstemming met de hoeveelheid voedsel die meenten en heiden boden. Allerwegen zag men braak liggende akkers.

Het Gooi was oudtijds een dunbevolkte streek met bewoners, die in het algemeen zelden of nooit buiten hun gewest kwa­men. Wel voer er sinds het midden van de l7de eeuw een trek­schuit van Naarden op Amsterdam en reed er een diligence op Amersfoort. Deze verbindingen maakten vestigingen van elders echter niet aantrekkelijk. Huizen is veelal bekend als vissersdorp: het heeft die bekend­heid niet helemaal terecht, immers, pas aan het eind van de zeventiende eeuw werd de visserij één van de hoofdmiddelen van bestaan. Voordien en ook daarna vormden landbouw en veeteelt een belangrijke bron van inkomsten. Het wapen van Huizen, een melkmeisje, wijst daar trouwens ook op. Vóór 1815 was dat in gebruik als dorpszegel. Bij beschikking van de Hoge Rand van Adel d.d. 26 juni 1816 werd het vastgesteld: ‘zijnde van keel (=rood), waarop een melkvrouw van goud’.

volgens de volkstelling van 1839 waren er in Huizen:

8                                viskopers

127                            vissers
9                                vissersknechten

1                                visventster
148                            visventers, waaronder 2 Makkinje’s

11                              visverkopers
1                                vleeshouwer, Levi Cohen de Gooijer, Isr., 59 jaar, huis 53, gehuwd met Jannetje Makkinje)
7                                weefsters
122                            spinsters, waaronder 1 Makkinje

19                              spinners

 

Eigenlijk beleefde de visserij de grootste bloei in de tweede helft van de vorige eeuw, vooral ook omdat in 1854 eindelijk een haven in gebruik genomen kon worden. Er kwamen toen ook allerlei aan de visserij verwante bedrijven van de grond (visrokerijen, mandenmakerijen) en de vloot groeide gestaag: meer dan 200 botters hadden Huizen als thuishaven; één van de laatste botters is thans gemeentebezit en voor een ieder te huur.

 

Tot aan de aanleg van de haven in 1854 moesten de vissers een kwartier door het water waden om bij hun schip te komen. De gevangen vis werd met karren langs de Vecht vervoerd en onderweg en in Utrecht verkocht. Andere vissers voeren naar Zeeburg bij Amsterdam en brachten hun vangst buiten de stad aan de man. Ook waren er die de vis door de stadspoorten smokkelden om deze huis aan huis te kunnen verkopen. Dat was een riskant karwei want in feite moesten zij bij het binnen­komen der stad tol betalen en het gebeurde maar al te vaak dat hun wagens in beslag werden genomen en de venter gevan­gengezet. Hierover bestaat nog correspondentie in het stadsarchief van Huizen.

Een kroniekschrijver vertelt over het dorp Huizen: “Na een kwartiertje zijn we aan de Westdam, waar tal van botters lig­gen, die zoo pas zijn binnengekomen van de vischvangst of zich gereedmaken om weer uit te zeilen. Daar bewegen zich krach­tige mannen, echte typen van stoere visschers, en enkele vrou­wen in de schilderachtige Huizer klederdracht. Vlak aan de wal liggen enige haringrokerijen, waarvan er een tiental in de gemeente zijn. De haven bestaat sinds 1854 en heeft aan het zuidoostelijke deel twee scheepstimmerwerven. We wandelen het westelijk havenhoofd zoo ver mogelijk af en genieten dan een verrukkelijk uitzicht over de zee. Het strand loopt flauw af, zoodat men honderden meters in zee zou kunnen waden, zon­der gevaar te lopen van te verdrinken. Aan de overzijde van de haven ligt de zeer uitgestrekte meent. Alleen de dijk ligt er tus­sen die zee, waar de scheepjes drijven in de zon en dat andere tafereel van rustig grazend vee op de groene meentvlakte. Aan de andere kant ligt de hooge kust van Gooiland. De diluvische gronden steken ver boven de zeespiegel uit en maken van her tot vlak aan de vesting Naarden het leggen van dijken onnoodig. Vandaar dat we naar het westen de bosschen soms zien reiken tot aan de zeerand. Welk een schouwspel: de rijke weide met de bontgekleurde runderen, de zee met haar vis­scherspinken, de poëtische hei afgewisseld door bosschen en villa’s.”

Het isolement van het Gooi werd verbroken in 1874: in dat jaar is de spoorlijn Amsterdam—Amersfoort in gebruik genomen, met de stations Naarden-Bussum en Hilversum. In 1882 volgde de tramlijn Amsterdam-Naarden-Laren, en vandaar die op Hilver­sum en Blaricum-Huizen. Korte tijd later reed een stoomtram van Bussum langs de vesting naar Huizen. Het werd minder met de visserij; de aanleg van de Afsluitdijk gaf de genadeklap. In 1960 hield de laatste Huizer visser het voor gezien; in de haven zijn nu alleen nog pleziervaartuigen te vinden.  aan het begin van de 20ste eeuw was Huizen nog steeds een streng gelovig dorp, waar je het niet moest wagen zondags op de fiets te vertonen.

Huizen heeft tegenwoordig een modem stadskantoor met een fantastisch archief, waarin ik de verbinding vond tussen de officiële geregistreerde Makkinje’s en de patroniemen van de eeuw daarvoor: de overlijdensakten van Cornelis Makkinje en van Marretje Makkinje, die beiden als ouders vermelden: Andries Makkinje en Cornelia Gerritsen.

Geraadpleegde lectuur:

In en om het Gooi, Ruud Borman

Stad en Lande van Gooi]and, Dr. A.C.J. de Vranckrijker

De geschiedenis van het Gooi en zijn erfgooiers. Dr. A.C.J. de

Vranckrijker en Eppo Doeve

Huizen 93/94, gemeentegids voor Huizen, Bureau Voorlichting

en Publiciteit Gemeente Huizen

Noot van Jan van Wetering

Met betrekking tot de afkomst van de familienaam doen verschillende verhalen de ronde; maar wat de verhalen en beschrijvingen van overleveringen ook zijn, zij hebben altijd gemeen dat het een oorspronkelijke Schotse naam moet zijn geweest. De ene keer worden gevluchte Schotse gelovigen genoemd de andere keer Schotse huurlingen. Het vinden van het boek waar de Caledonian Society beschrijft  welke Schotse soldaten in de periode tussen 1590 en 1670 trouwden in Nederland heeft mij gesterkt in deze mening. Volgens dit boek komt de naam Makkinje van de Schotse naam Mackenzie, wat, mocht dit overtuigend(er) bewezen worden de Makkinjes het recht zou geven een eigen Tartan te dragen. Ik ben natuurlijk gezien mijn Schotse echtgenote niet bevoordeeld.

Gegeven uit het Meertens Instituut

Makkinje

verklaring:

 

Adaptatie van de Schotse naam Mackenzie, uitgespoken als 'mekenji', geanglizeerde vorm van Gaelic 'Mac Coinnich' uit het woord coinneach = 'aantrekkelijk'.

 

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:
• McKenzie - Scots: Anglicized form of Gael.
Mac Coinnich, patr. from the byname Coinneach 'Comely' (a deriv. of cann 'fair, 'bright') [Hanks & Hodges-1988].
• Jan Makinny, jm. uit Schotland, adelborst onder Capt. Dollaphin, huw. Vianen 1596; Daniel Mackinge, huw. Den Haag 1600; Daniel Makinje, Schots Capt., otr. Deventer 1612; Jan Mackinje, adelborst in de comp. van Col. Henderson, otr. Alkmaar 1627; Roeland Mackini (Mac Kenzie), jm. uit Schotland, soldaat in de comp. van Sir David Balfour, otr. Bergen op Zoom 1628; Sander Mackingnie (Mac Kenzie), huw. Schiedam 1654; Huych Macquincgh, geb. Ierland, otr. Schiedam 1655; Willem Mackenge, soldaat onder Capt. Panhuys, otr. Bergen op Zoom 1671 [Mac Lean-1976].

Mac Lean-1976

Mac Lean, J.: De huwelijksintekeningen van Schotse militairen in Nederland 1574-1665. Zutphen, De Walburg Pers, 1976.